Als je het hebt over Nationale Parken, dan heb je het al snel over grote en ongerepte natuurgebieden. Echte natuur, daar waarin de mens niet heeft ingegrepen. Daar waar de oorspronkelijke flora en fauna en het klimaat nog vrij spel hebben op het landschap.
In Nederland hebben we niet van dit soort natuur. Het landschap is volledig door en voor mensen gemaakt. Zelfs in de Nationale Parken staan mensen centraal. Ze zijn bedoeld voor recreatie en educatie, dienen als proefterrein voor onderzoekers. Zelfs de bescherming van natuur en landschap is afhankelijk van wat de politiek beschermenswaardig vind. In ons land zullen we dan ook geen nationale parken van zulke wereldklasse vinden. Niet in de zin van ongerept, robuust en authentiek.
Maar wat maakt de Nederlandse NP’s dan wel onderscheidend ten opzichte van andere parken in de wereld? Ik denk dat het juist de relatie met de mensen is die zo bijzonder is. Nederlanders zijn, als landmakers, (al eeuwen, letterlijk!) onlosmakelijk met het landschap verbonden. Ze maakten het land en bouwden er steden in. Ze besloten grenzen te trekken en deze te bewaken met regels. Regels die bepaalden dat natuur iets is dat binnen de groene lijntjes, in natuurreservaten, te vinden is en niet daar buiten. Regels die bepaalden dat als je van de natuur wilt genieten de stad uit moet. Regels waardoor we vergaten dat onze steden ook onderdeel zijn van het landschap… en daar evengoed beschermenswaardige natuur te vinden is. Gelukkig maakt deze tijdgeest van regelgekte plaats voor een nieuwe. Ze noemen het dereguleren en een transitie.
Als je het verhaal van de Nederlandse natuur wilt vertellen, moet je beginnen in de stad. Niet alleen omdat hier de meeste mensen (=draagvlak) wonen. Ook omdat steden worstelen met het vraagstuk hoe mensen meer betrokken kunnen worden bij hun omgeving. Wereldwijd willen steden vitaler en groener worden en dat gaat niet gebeuren zonder medewerking van de inwoners. Als het om de groene omgeving gaat, is het netwerk van de NP´s volledig toegerust om deze rol op zich te nemen. Dankzij de decentralisaties krijgen de steden en de parken meer ruimte om toenadering tot elkaar te zoeken. Nu vertelt elke stad zijn eigen verhaal. En elk nationaal park het verhaal van de natuur. Maar samen kunnen ze het verhaal van de regio en Nederland vertellen, en zo de relatie tussen natuur en samenleving weer zichtbaar maken.
Als je Nederland ziet als metropool, dan zou het één van de groenste en meest toekomstbestendige steden ter wereld kunnen zijn. Dat is natuurlijk heel erg leuk, maar dat werkt alleen als het ook zo wordt benoemd. Door de Nationale Parken onlosmakelijk te verbinden met de stedelijke ontwikkeling in Nederland en dit ook uit te dragen wordt duidelijk dat de NP’s in ons land al van wereldklasse zijn. En misschien ontdekken we dan dat we aan die 20 parken veel te weinig hebben of dat ons land in feite één groot nationaal cultuur en natuurpark is. Wie weet…
Dit artikel werd eerder op 19 november 2015 gepubliceerd op de persoonlijke website van de auteur. De tekst is niet meer actueel en bevat mogelijk niet werkende links.
De samenleving van kale rode bosmieren leert ons hoe wij onszelf beter kunnen organiseren. De term ‘decentrale bosmierenkolonies’ gebruik ik graag om uit te drukken dat de decentralisaties die plaatsvinden uiteindelijk leiden tot meer natuurlijke en socialere organisaties. Organisaties waarin de menselijke maat centraal staat. De frustratie die bij veel mensen leeft dat decentralisaties gewoon een ordinaire bezuinigingsoperatie zijn deel ik niet. Goedkoper wordt het zeker, maar er wordt ook een kwaliteitsslag gemaakt. In positieve zin.
Decentrale organisatievormen
Een voorbeeld van een decentrale organisatie zie je in het schema bij dit blog. Wat meteen opvalt is dat de organisatie, ondanks de decentrale sturing, toch heel duidelijk een centrum heeft. De stippen zijn afdelingen waarin bepaalde taken worden verricht. De lijnen geven de uitwisseling van informatie en goederen weer. Het ogenschijnlijke centrale karakter komt voort uit de ontstaansgeschiedenis van deze organisatie. Ze is namelijk bij één afdeling begonnen en daarna, door middel van samensturing, getransformeerd tot dit volwaardige en vitale netwerk. De oude netwerkverbindingen blijven aanwezig en er hebben zich in de loop der tijd nieuwe bij gevormd. De kracht van deze organisatie zit in de vele individuele face to face verbindingen waardoor ze vitaal en flexibel is. De individu staat gegarandeerd centraal, het is namelijk een bosmierenkolonie en de kaart een waarheidsgetrouwe weergave van een echte kolonie van c.a. 15 ha. groot.
Om te begrijpen hoe deze bosmieren dat doen heb ik afgelopen 20 jaar tientallen grote en kleine superkolonies in kaart gebracht. Mijn belangrijkste vraag was hoe het komt dat er toch centraal gelegen nesten zijn, terwijl er geen centrale regie is. Dit heeft alles met ontwikkeling te maken. Door kolonies jaar in jaar uit te monitoren blijkt dat er nogal wat dynamiek in zit. Er komen nesten bij en er verdwijnen nesten. Sommige verbindingen bestaan slechts een jaar, andere meer dan 20 jaar. Geen enkele superkolonie ziet er het zelfde uit. Maar wat wel terugkeert is dat kolonies vitaler zijn naarmate er meer onderlinge verbindingen zijn. De dynamiek komt voort uit hoe elke individuele bosmier reageert op zijn veranderende sociale en natuurlijke omgeving. Door indrukken uit de omgeving te vertalen in acties. En die worden door andere mieren vertaald in nog meer van het zelfde. Uiteindelijk leiden vele kleine acties tot structurele verandering. Heel democratisch dus en elk individu kan en mag doen waar ze goed in is. En als de omgeving verandert, verandert de organisatie vanzelf mee. Een samensturende en zelflerende organisatie, zonder dat daar een centrale regie aan ten grondslag ligt.
“Uiteindelijk leiden vele kleine acties tot structurele verandering”
Van bosmieren nu de sprong naar steden in transitie. Doordat overheden en organisaties al decentraliseren doet zich de kans voor om steden dynamischer en vitaler te maken en de menselijke maat in de organisatie terug te krijgen. Deze transitie zal er overal anders uit zien, omdat iedere stad zijn eigen, al bestaande karakterisitieke netwerken heeft. Dat elke stad anders is blijkt ook uit de praktijk. De transitie van de ene stad is niet toepasbaar op de andere stad. Dat werkt gewoon niet. Wat wel overal het zelfde is, is dat de bestaande netwerken op nieuwe manieren verbonden kunnen worden en zelf ruimte krijgen om nieuwe verbindingen te creëren. Het proces dat leidt tot deze nieuwe manier van organiseren zie je terug. In de bekende decentralisaties en in het bij de burgers (terug)leggen van verantwoordelijkheden. Deze transitie zal natuurlijk pas succesvol zijn als de centrale sturing echt ‘los laat’ en individuen ‘verantwoordelijkheid nemen’. Een lastig en spannend proces. Maar zoals al gezegd, ik heb er het volste vertrouwen in dat dit gaat slagen.
Maar mensen zijn geen mieren. Dankzij moderne communicatiemiddelen kunnen wij onderling verbinden op een manier die we nog nooit eerder hebben kunnen doen. Van buurtniveau tot wereldwijd kunnen creatieve ideeën, oplossingen en ervaringen worden gedeeld. Door dit communicatieproces te faciliteren kan de samenleving in staat worden gesteld zijn zichzelf beter te organiseren, zelf verantwoordelijkheid te nemen en tenslotte te innoveren. Twee belangrijke voorwaarden zijn wel dat de centrale sturing echt durft “los te laten in vertrouwen” en dat er sprake is van eerlijke wederkerigheid. Want van het uitwisselen van informatie alleen kunnen we niet leven, er zal ook eten en goederen uitgewisseld moeten worden. De bosmieren doen dat immers ook om te overleven. Een andere voorwaarde is dat de centrale organisaties niet de ruimte krijgen om alle gegevens die worden verzameld via moderne technieken (big data) te gebruiken om individuele beslissingen van mensen over te nemen. Dit zou het principe van de zelfsturende en zelflerende samenleving namelijk ondermijnen. Open data is essentieel voor een goed functionerende smart city maar het systeem moet in dienst van het netwerk staan, niet omgekeerd.
De kracht van decentrale organisatie in praktijk vond ik terug in het Ambtenaren 2.0 netwerk. Allerlei mensen en organisaties die op hun eigen manier kennis en ervaring in dienst stellen van het netwerk. Dit heeft verbindingen opgeleverd die het mij weer makkelijker maken om de slag van bosmier naar steden in transitie te maken. De samenvatting van dit artikel heb ik dan ook niet zelf geschreven, maar was in een andere context al eerder gepubliceerd op inverbinding.works.nl. Dank je wel voor de inspiratie!
Waarom samensturing leidt tot èchte transformatie?
Omdat de mensen in het primair proces centraal staan en samen met de cliënt het gewenste resultaat wordt vastgesteld en bereikt;
Er op alle niveaus samen wordt besloten en geleerd in dialoog;
Ieders bijdrage waardevol is voor het geheel, en de onderliggende waarden organisatiebreed worden gedeeld en gedragen;
Er sprake is van gelijkwaardigheid en wederkerigheid, en de ongelijkheid onderwerp van gesprek mag zijn;
De structuur/het systeem dienstbaar is aan het proces, waardoor niemand zich meer afvraagt waarom ze bij een vergadering zitten of waar een bepaald protocol voor dient;
Dit alles uiteindelijk leidt tot meer effectiviteit, meer motivatie en voldoening, meer betrokkenheid en bevlogenheid, minder administratieve drukte en minder management.
Bij het onderzoek naar kwetsbare buurten kwamen 338 buurten in beeld met met een leefbaarheidsproblemen. Het gaat om 1393835 inwoners, 8% van de Nederlandse bevolking, die in zo’n wijk woont. De kaart hieronder en de daarom volgende tabel geven aan in welke periode de buurten zijn gebouwd.
Opvallend is dat veruit de meeste wijken die slecht scoren gebouwd zijn in de periode tussen 1950 en 1970: de naoorlogse wijken. Ook in andere landen waar in die periode grote moderne woonwijken werden opgetrokken kenmerken zich door grote sociaalmaatschappelijke problemen.
De term ‘achterstandswijken’ werkt stigmatserend, zowel voor de buurt zelf als voor de inwoners. Na een analyse van gegevens van het CBS en Ministerie van Binnenlandse Zaken bleek dat in Nederland 135 buurten met ernstige leefbaarheidsproblemen zijn aan te wijzen. Voor 2019 gaat het om 761655 inwoners: 4,4 % van de Nederlandse bevolking. Van deze buurten zijn 67 geselecteerd voor een buurtbezoek.
In 2018 en 2019 zijn 67 van de slechst leefbare buurten van Nederland bezocht. Hiervoor zijn de leefbaarheid gegevens van het CBS gesorteerd op hoogste tot laagste leefbaarheidsscore. Uit de slechtst scorende buurten werd deze selectie gemaakt. Wat opviel was dat de buurten over het algemeen niet als onleefbaar overkwamen, iets dat uit gesprekken met bewoners bleek. Deslechte scores leken vooral samen te hangen met een of meerdere huizenblokken van waaruit mensen overlast ervaren. Deze huizenblokken kwamen overeen met de slechtst scorende grids van het CBS.
Uniforme soberheid
De twee opmerkelijkste bevindingen van dit onderzoek waren de uniforme soberheid Er zijn geen uitingen van vrije expressie in de openbare ruimte zoals leuke bloembakken, bankjes tegen gevels aan of andere manieren om de straat op te fleuren.
Opeenstapeling
De tweede opmerkelijke bevinding was dat de slechtst scorende grids in deze buurten meestalgebouwen betrof waarin mensen in een kwetsbare positie wonen en waar de sloophamer bij wijze van spreken al in de aanslag staat. Kennelijk zijn er mechanismen in werking waardoor mensen in kwetsbare posities zich op deze plekken verzamelen.